‘Buurkinderen’ van Jan Ligthart en Hindericus Scheepstra

Diversiteit: kinderboeken anno 1900 hadden het al

zaterdag 25 februari 2017
door Eduard Bekker

 


E

n dan bedoelt ze niet als zorg- of melijwekkend persoon, maar juist in een positieve vorm. Ik moest meteen denken aan het boek ‘Buurkinderen’, dat wij klassikaal op de basisschool lazen. Het was van Jan Lighthart en Henk Scheepstra, tevens de schrijvers van Ot en Sien en de bedenkers van het Leesplankje. Met de stemmige illustraties van Cornelis Jetses.

Hoewel dit schoolboek stamt van rond de eeuwwisseling 1800-1900, hebben wij hier op de ‘Lagere’ in de jaren ’60 nog klassikaal uit gelezen.

‘Die arme jongen op krukken’.

De oudste druk zal aan het prille begin van de 20ste eeuw zijn geweest. Het boek handelt om een groep plattelandskinderen in een harmonisch gezin. Toch is tegenspoed hen niet bespaard. Een kind blijkt te zijn overleden aan difterie, een ander door een ongelukkige greep in het keukenkastje. Een derde heeft om onduidelijke redenen een lam been en loopt op krukken. Toch schopt hij het het verst.

Dit is een van de hoofdstukken die me is bijgebleven. Het is het laatste.

Hieronder dit hoofdstuk; in het lettertype en de uitvulling van het boek. Die correspondeert niet helemaal; waarschijnlijk omdat de in deze oude facsimile-uitgave de tekst nog met de hand is gezet.


Op de rechte weg

Het waaide hard en het sneeuwde meteen. Jan en Grietje stonden voor 't venster en keken naar buiten. Ze hoopten, dat de sneeuwbui spoedig voorbijtrekken zou. Ze wilden liefst weer rijden. Maar de bui trok niet voorbij. Hij werd zelfs heviger. De wind joeg de fijne stofsneeuw tegen de ruiten. Er lag ook wat van die fijne sneeuw aan de binnenzij van ’t venster.

De kinderen bleven maar in de jagende sneeuw staren. Wouter was gaan tekenen. Hij vond het niet erg, dat hij niet naar het ijs kon gaan. Hij mocht zo graag tekenen en lezen.

Het werd vroeg donker. Het was nog maar vier uur, toen het licht al aan moest. Moeder sloot de blinden. Ze keek eerst nog eens door 't venster.

„Wie nu op het pad is, mag wel voorzichtig zijn,” zei ze.

„Waarom?” vroeg Wouter.

„Omdat je bij dit weer haast geen hand voor ogen kunt zien. De scherpe sneeuw verblindt de mensen. Ze kunnen geen weg van een sloot onderscheiden. Hier thuis zitten we gelukkig veilig.”
Moeder en Aaltje zochten haar werk weer op. Wouter tekende verder en Geert bladerde wat in Wouters vertelselboek.

*

„Goeienavond!” Hijgend trad een heer de smidse binnen. Wat was die man vermoeid! Baas Smit en Piet zagen het onmiddellijk. En de smid sprak vriendelijk: „’t Spijt me, dat ik hier geen stoel heb.” Meteen ruimde hij een plaatsje leeg op de werkbank. „Gaat u hier maar zitten.”

„Foei, foei, wat een weer!” zei de vreemde meneer. Hier in de smidse kwam hij weer een beetje op verhaal. Hij vertelde: „Ik ben van morgen met mooi weer op weg gegaan. Ik ben schilder, weet u. Ik wou hier in de omtrek wat tekeningen maken. Ik ben van de weg af gedwaald. Ik ben in het bos geweest en op de hei, en nog eens in het bos. En toen heeft die sneeuwbui me overvallen. Ik heb gedwaald, hier en daar en overal. En ik kon de weg niet weer terugvinden. Ben ik hier nog ver van het dorp?”

„U is er vlak bij. Komt u eerst even uitrusten in de woonkamer. Piet zal u dan straks wel even naar 't dorp brengen.”

De baas lei zijn schootsvel af, waste zich en bracht de schilder naar de huiskamer.

De schilder vertelde daar opnieuw, wat er gebeurd was. Moeder zette een kopje koffie. En zo ging de grote vermoeidheid al spoedig bijna geheel weer over.

Toen pas zag de schilder, dat Wouter een blad met tekeningen voor zich had liggen. „Mag ik eens zien?” vroeg hij vriendelijk. Wouter kreeg een kleur. Een beetje verlegen gaf hij het tekenblad aan de schilder.
 

Nauwelijks had die de tekeningen gezien, of hij riep: „Heb jij dat getekend? En zonder voor- beeld? Dat is knap, vent! Dat is heel knap!” De schilder lei Wouter de hand op de schouder en keek hem belangstellend aan.

„Hoe oud ben je?”

„Tien jaar, meneer. Ik word in mei elf.”

Opnieuw werden de tekeningen bekeken en nog eens bewonderd.

Vader en Moeder vonden het erg prettig, dat de schilder het tekenwerk van hun Wouter zo goed vond. Ze lachten en keken hem allemaal aan.

Nog een poosje bleef de schilder praten. Hij beloofde de volgende morgen terug te komen.

En hij kwam terug. En later nog eens, en nog eens. Hij logeerde dan in hotel „De Zwaan”. En dan gaf hij Wouter tekenles.
En zo leerde Wouter heel goed tekenen. Daarom kon hij later ook een knap schilder worden. En de andere kinderen? Die werden ook knappe en brave mensen. Maar Wouter bracht het nog het verst in de wereld, en hij was toch maar — de arme jongen op krukken.
 


 

Terug   > Home     > Weblog       > 2017         > Buurkinderen 1

Real Time Web Analytics
rss
Demonstratie Russen op het Museumplein op 21 januari 2023