Van juni 1986 tot juni 1989 was ik opmaakredacteur op de Amersfoortse Courant. Enige maanden na mijn entree kwam er ook een nieuwe chef. Leo heette hij.
eo was een typische vertegenwoordiger van een nieuwe generatie chefs. Tot dusver kende ik een chef-opmaak als iemand die zich boog over de belangrijkste pagina’s van de dag. De voorpagina, bijvoorbeeld.
Bij Leo ging dat anders.
Al gauw zagen we hem steeds minder. Er vroeg een enkele keer wel eens iemand naar hem. Maar meestal konden we niet zeggen waar hij nou eigenlijk was. Meestal een of andere vergadering. Of een cursus leidinggeven. Maar vaak was dit maar van horen zeggen. Soms was hij wel een een hele week afwezig. Maar of hij nou ziek was, of weg, of op vacantie – we wisten het eenvoudig niet. Eigenlijk – dat was erger – interesseerde ons dat ook niet zo.
Leo had niet zo’n sterk gevoel voor humor; als er op de weinige momenten van zijn aanwezigheid een grap werd gemaakt, schrok hij even verstoord op.
Toch kon hij soms oprecht eerlijk zijn. Zo was hij op een dag op werkbezoek bij Grote Broer Utrechts Nieuwsblad. Daar werd hem werd gemeld dat onze hele opmaakredactie – zonder dat we dat overigens van elkaar wisten – had gesolliciteerd naar de functie van opmaakredacteur van het Utrechts Universiteitsblad. Het is niet om het een of ander, Leo, maar ze willen geloof ik allemaal bij jou weg
, hadden ze hem gewaarschuwd. Gelaten glimlachend had hij dit verteld.
Ook kwam Mariëtte – mijn voorgangster op de opmaak – een keer langs. Zo op het oog een aardige meid. En eigenlijk nog wel meer dan dat alleen.
Wie is dat?
, vroeg Leo me.
Oh, dat is mijn voorgangster.
Afwisselend keek hij naar haar en naar mij, slaakte een zucht en sprak: Tsja, wat moet ik nou zeggen?
Het was ondermeer door die openhartigheid dat ik geen hekel had aan Leo, ja eigelijk had ik wel een zwak voor hem. Maar niemand geloofde dit, want ik dreef vaak de spot met hem, maar daarvan was hij niet het enige slachtoffer; wel het enige slachtoffer, dat dat niet altijd even snel door had.
Die spot was mijn enige vorm van verzet tegen de behandeling van de opmaakredacteuren, die als dwarse jongste bediendes werden beschouwd. Zo communiceerden Arjeh (eindredactie stad/streek) en Gerard (eindredactie binnen/buitenland/economie) – wiens werkeilanden streng waren gescheiden door een pissige muur van metalen archiefkasten – uitsluitend met elkaar via de opmaakredacteur van de voorpagina. Dat ging bijvoorbeeld als volgt:
Arjeh Eduard, dat eenkolommertje over het Eierwerpen in Barneveld moet absoluut mee. Doe dat maar in het gaatje daar.
Gerard: Laat eens zien die layout. Waaaat! Wat is dat voor gelul over eieren. Eduard, wanneer luister je nou eens? Op de vergadering is besloten dat daar nog wat over Baby René moet komen.
Arjeh: Wat heb je daar nou ingetekend? Ja, maar dat is niet de afspraak. Kun je niet luisteren? Leo! Leo! Die Eduard verdomt te doen wat ik zeg. Ik heb gezegd dat hier (driftig wijzend naar uit mijn handen gegrist A4-layoutje) een stukje over het Eierwerpen moet komen. Geen Baby René.
Leo (hé Leo, jij hier?
): Eduard, je hoort het! Luister voortaan alsjeblieft iets beter naar wat er tegen je wordt gezegd.
Soms was de communicatie wat korter, bijvoorbeeld:
Arjeh: Eduard, godverdomme!!! .... Eh, oh nee, laat maar. Ik zie ’t al. Het is in orde.
Doorgaans was het krachtenspel tussen eind- en opmaakredactie wat subtieler. Zo leverder de eindredactie systematisch - en meestal te laat – voor één op te maken pagina twéé pagina’s kopij aan. Voor de opmaakredactie volgde de uitdaging deze kopij op één pagina te stouwen. Dit ging gepaard met een dwingend verzoek de illustraties vooral groot mee te nemen, opdat de onschuldige lezers, die per slot van rekening part nog deel hadden aan dit machtsspel, niet verzopen in de letterbrij.
Hoewel ik dagelijks steeds meer routine kreeg, kwam ik iedere dag – meestal vijf minuten voor de sluitingstijd van een pagina - weer tot dezelfde conclusie: dat het niet mogelijk was om de oppervlakte van een krantepagina groter te maken.
Zelfs Leo kreeg dat op een moment van aanwezigheid in de gaten. Hij gebood de eindredacteuren per kopijlijst minstens twee stukken als reserve-stukken aan te geven. De eindredacteuren – ook niet voor een gat te vangen – bleven als vanouds per pagina twee pagina’s kopij aanleveren, voegden aan deze lijst nog eens extra artikelen toe met de omvang van een halve krantenpagina ieder, en duidden dan pontificaal aan dat dit de reservestukken waren. Gevolg: veel te veel tekst en veel te kleine foto’s, want waar tekst staat, kunnen geen foto’s - een gegeven, dat overigens nog steeds alleen bij opmaakredacteuren bekend schijnt te zijn.
De volgende dag wilden de eindredacteuren natuurlijk hun beklag doen bij Leo. Maar die was er gelukkig nooit.
Uit het voorafgaande zou je kunnen afleiden dat ik als opmaakredacteur bij de Amersfoortse Courant een ongelukkig bestaan leidde. Of dat zo is, laat ik in het midden, maar het moet gezegd worden, dat ik heel blij was toen ik half 1989 naar mijn geboortestad kon terugkeren, omdat ik bij de Haagsche Courant was aangenomen. Zo blij dat ik allen die moesten blijven op ijs trakteerde. De hele redactie wel te verstaan, want zo was ik dan ook wel weer.
Ik lig onder vuur. Bij mijn collega’s van de opmaak- en eindredactie. En nu ook bij De Nieuwe Chef.
> MeerThis Dutch gentleman plays 🇺🇦 music every day in The Hague (a subscriber sent me this). He also joined 🇺🇦 protests in front of the russian embassy.
— Anton Gerashchenko (@Gerashchenko_en) June 17, 2022
Thank you, Sir. Every voice, every action matters. We are grateful for support, it makes us stronger and will lead to Victory. pic.twitter.com/Vk3JlWsMA4